Rachel Ruysch, Bloemstilleven (1716), detail, part. coll.
Vorig jaar meldde het Rijksmuseum het volgende: “Voor het eerst in de geschiedenis toont het Rijksmuseum werk van vrouwelijke kunstenaars in de Eregalerij. Schilderijen van Judith Leyster, Gesina ter Borch, en Rachel Ruysch zijn binnenkort permanent te zien te midden van hun 17de-eeuwse collega’s Frans Hals, Johannes Vermeer en Rembrandt. Het museum wil hiermee het onderbelichte aandeel van vrouwen in de Nederlandse cultuurgeschiedenis meer aandacht geven”.
Natuurlijk is het in deze tijd van politieke correctheid te verwachten dat vrouwelijke kunstenaars (eindelijk) meer in zicht komen. Dat het echter zó lang heeft moeten duren voor op de Eregalerij werk van vrouwelijke topkunstenaars is te zien, is wel opmerkelijk, zeker wanneer je bedenkt dat we al drie feministische golven achter de rug hebben (momenteel, naar het schijnt, zitten we in de vierde). Geen wonder, dat wanneer je bovenstaande namen van vrouwelijke kunstenaars noemt, veel mensen reageren met: “Wie?”
Ondertussen lijkt het al zomer, compleet met warmte, droogte, zware onweersbuien en een natuur die aan alle kanten uit zijn voegen barst. In het Mauritshuis is het momenteel zelfs lente en zomer tegelijk. Ik bezocht de tentoonstelling ‘In Volle Bloei’, waarin een prachtige verzameling voornamelijk zeventiende-eeuwse bloemstillevens gepresenteerd wordt. Liefhebbers van alles wat groeit en bloeit kunnen hun hart ophalen aan de met fenomenale virtuositeit geschilderde bloemen en planten. De detaillering van deze werken is ongelooflijk. Je blijft ernaar kijken en je kunt de kamperfoelie bijna ruiken. De vreugde in al die bloemenweelde spat er vanaf. Het aandeel van vrouwelijke botanisten en kunstenaars in deze tentoonstelling is bovendien interessant.
“De tentoonstelling In volle bloei staat in het teken van bloemstillevenkunst, botanie en vrouwelijke schilders”, zo presenteert het Mauritshuis deze tentoonstelling op haar website. En hoewel deze aandacht voor vrouwelijke botanisten en kunstenaars beslist terecht is, zijn er van de kleine zestig tentoongestelde werken toch maar vijftien van de hand van vrouwen. In verhouding met het percentage vrouwelijke kunstenaars in die tijd zal dat waarschijnlijk veel zijn, en met die vijftien werken hebben we ook wel direct de top te pakken. Ik noem er een paar: Clara Peeters, Michaelina Wautier, Maria van Oosterwijck, en natuurlijk de grande dame van de zeventiende- en vroeg achttiende-eeuwse bloemschilderkunst, Rachel Ruysch (“wie?”).
Clara Peeters, Bloemstilleven (ca. 1610), Metropolitan Museum of Art, New York
In de zestiende eeuw wordt de studie van planten en bloemen, en dan niet alleen vanwege hun nuttige eigenschappen maar ook om hun exclusiviteit, diversiteit en schoonheid, steeds belangrijker. De botanie ontwikkelt zich meer en meer tot een zelfstandige wetenschappelijke studie. De ontdekkingsreizen naar andere werelddelen spelen hierbij uiteraard een grote rol. Een botanisch geleerde als Carolus Clusius (Atrecht 1526 – Leiden 1609) weet zich omringd door een internationaal netwerk van plantenliefhebbers en -verzamelaars van bijzondere en exotische bloeiende planten.
Tulpen, houtsnede uit Carolus Clusius’s Rariorum Plantarum Historia (1601), Edward Worth Library, Dublin
Dat deze verzamelwoede zich vooral in de hogere kringen afspeelt, is niet verwonderlijk gezien de bedragen die voor sommige planten, zaden of bloembollen neergeteld moeten worden. Bovendien moet men natuurlijk beschikken over de nodige ruimte voor tuinen en kassen, tijd hebben en tuinpersoneel kunnen betalen. Bij dit verzamelen hoort ook het (laten) afbeelden van de verzamelde planten en bloemen voor botanische en wetenschappelijke inventarissen en handelscatalogi.
Maria Monickx, Pelargonium lobatum, uit de Monickx Atlas (1686-1709)
Onder de zeventiende-eeuwse verzamelaars en botanische kunstenaars bevinden zich veel vrouwen, die opgroeien in een milieu waarin kunst en wetenschap al bedreven worden. Maria Sibylla Merian (1647-1717), bekend om haar in honderden minutieuze, ingekleurde gravures weergegeven onderzoek naar rupsen, vlinders en hun waardplanten, is de dochter van een graveur, en haar stiefvader is de bloemenschilder Jacob Marrel (1614-1681). Ook botanische kunstenaars Alida Withoos (1661-1730) en Maria Monickx (1676-1757) stammen uit kunstenaarsfamilies. Rachel Ruysch (1665-1750) is de dochter van een vermaard botanicus, en heeft de nodige kunstenaars in haar familie, onder wie Pieter Post, een van de architecten van het Mauritshuis.
Judith Leyster, Tulp Vroege Brabantsson (1643), Tulpenboek, folio 29. Frans Hals Museum, Haarlem
Judith Leyster (Haarlem 1609- Heemstede 1660) verwezenlijkt als jonge vrouw al een succesvolle carrière en is vooral bekend om haar genrestukken en tronies. Er is in de tentoonstelling een eenzaam tulpje van Leyster te zien, een unicum in haar oeuvre, en een van de zeldzame werken die bekend zijn van na haar huwelijk in 1636 met de schilder Jan Miense Molenaer (1610-1668). In 2009 kwam echter een ‘blompotje’ tevoorschijn uit een privé collectie, dat ondertekend was met ‘Judith Molenaer 1654’.
Judith Leyster, Blompotje (1654), Part. coll.
Leysters tulp is één van de aquarellen in het Haarlemse Tulpenboek uit 1634, de tijd dat de ‘tulpomania’ nog hoogtij viert, en men voor de prijs van één bijzondere tulpenbol, het liefst zo een met een gevlamde bloem, een Amsterdams grachtenpand kan aanschaffen. Zoals het alle bubbels vergaat, spat in 1637 ook deze tulpenbubbel uiteen.
Maria Sibylla Merian, Narcissen (ca. 1657)
Merian, Withoos en Monickx houden zich vooral bezig met de wetenschappelijke botanische schilderkunst. Van een enigszins andere orde is het bloemstilleven, dat in de zeventiende eeuw als zelfstandige kunstvorm opkomt. Stillevens staan aanvankelijk laag op de lijst van genres, die aangevoerd wordt door de historieschilderkunst. De groeiende interesse in botanie speelt echter een belangrijke rol in een toenemende waardering voor het bloemstilleven.
Jan Brueghel I, Bloemen in een steengoed kan (1606), Pinacoteca Ambrosiana, Milaan
Zo produceert Jan Brueghel I (‘De Oude’, 1568-1625), die al een naam gevestigd heeft in de historieschilderkunst, in 1605 een ‘bloemstuk’ met meer dan 100 verschillende en minutieus geschilderde soorten bloemen, waarvoor hij in verschillende jaargetijden en op diverse locaties nauwkeurige voorstudies verricht. Het is, behalve een botanisch meesterwerk, natuurlijk ook een proeve van zijn kundigheid als schilder.
Het werk wordt verkocht aan kardinaal Federico Borromeo. De gouden muntjes en het kleine takje rozemarijn (Mariaplant, maar ook traditioneel symbool van trouw) die naast de vaas liggen, konden wel eens een subtiele hint van de schilder aan Federico zijn, om dit werk naar behoren te belonen, wat dan ook gebeurt.
Maria van Oosterwijck (1623-1693), detail van Bloemstilleven (1669), Cincinnatti Art Museum, Ohio (VS)
Clara Peeters, Detail uit Bloemstilleven (ca. 1610), Metropolitan Museum of Art, New York
Kenmerkend voor een goed zeventiende-eeuws bloemstilleven is de zeer gedetailleerde en levensechte weergave van veel soorten bloemen uit verschillende seizoenen, met een gladde, vrijwel onzichtbare penseelstreek. Niet zelden vallen er ook nog allerlei kruipende en vliegende beestjes tussen de bloemen te ontdekken. Het streven naar geschilderde perfectie bereikt hier een absoluut hoogtepunt.
Een van de vrouwelijke pioniers op het gebied van het stilleven is Clara Peeters (Antwerpen, ca. 1580 – ca. 1657), die internationale roem verwerft met haar rijke en verfijnde ‘banketjes’ met uitstallingen van luxe etenswaren en fraai glaswerk, zilveren schalen, schelpen en andere kostbaarheden. Bekend, en zeer smakelijk ogend (voor wie van oude kaas houdt), is bijvoorbeeld haar Stilleven met kazen (1615), uit de collectie van het Mauritshuis.
Clara Peeters (1594-1657), Stilleven met kazen, amandelen en krakelingen (1615), Mauritshuis, Den Haag
Clara Peeters (ca. 1594-1657), Bloemen in een mand en op een zilveren tazza (ca. 1615), Kröller Müller Museum, Otterlo
Maar Peeters schildert ook bloemen. Op Bloemen in een mand en op een zilveren tazza (1615) zijn voor ons zeer herkenbare bloemensoorten afgebeeld, waarvan een aantal in de zeventiende eeuw nog erg exotisch is, zoals de tulp. De bloemen zijn met een soort achteloze elegantie geschikt, alsof ze nét geplukt zijn. Ze komen echter uit diverse seizoenen: narcissen, tulpen, rozen, goudsbloemen….
Clara Peeters, Stilleven met bloemen en lekkernijen (1611), Prado Museum, Madrid
Een intrigerend gegeven is dat Clara Peeters, over wie biografisch weinig bekend is, in een paar van haar stillevens minuscule zelfportretjes heeft verwerkt. In Stilleven met bloemen en lekkernijen (1611) heeft zij zichzelf maar liefst zes keer afgebeeld (zoekplaatje! de oplossing vind je HIER).
Al die materiële en culinaire rijkdom, maar ook dergelijke zelfportretjes op kostbare ‘bling bling’ voorwerpen, vertegenwoordigen enerzijds de schoonheid der dingen en de geneugten van het leven, maar anderzijds ook de vergankelijkheid ervan: vanitas (‘ijdelheid der ijdelheden’) en memento mori (‘gedenk te sterven’).
Clara Peeters, Bloemstilleven (ca. 1610), Metropolitan Museum of Art, New York
Allerlei kleine details in Peeters werk – en niet alleen in dat van Peeters – bevestigen deze boodschap, zoals de afgevallen roos en rozenblaadjes, het vergeet-mij-nietje en de beschadigde stenen tafel in haar Bloemstilleven (ca. 1610, Metropolitan Museum of Art).
Michaelina Wautier, Vanitas. Bloemguirlande opgehangen tussen twee dierenschedels (1652), Noordbrabants Museum (bruikleen uit part. coll).
Michaelina Wautier (Bergen (B) 1604 – Brussel 1689) is een kunstenares van wie het werk eveneens een weg vindt onder de adel van Europa. Maar net als over Peeters weten we eigenlijk weinig over haar als persoon. Wautiers werk bewijst dat zij opmerkelijk bedreven is in de bij uitstek ‘mannelijke’ genres zoals historiestukken, altaarstukken en mythologische scenes, waarvoor vrouwen, volgens de heersende opvattingen, geen talent zouden bezitten. Wautiers Triomf van Bacchus (1650), aangekocht door aartshertog Leopold Willem van Oostenrijk (1614-1662), toont echter haar grondige (en ongehoorde) kennis van de mannelijke anatomie. Haar werk is dan ook (te) vaak aan mannelijke collega’s toegeschreven. Waarom is deze ‘Brusselse Artemisia Gentileschi’ zolang genegeerd in de kunstgeschiedschrijving? Het is voornamelijk aan het werk van kunsthistorica Katlijne van der Stighelen (KU Leuven) te danken dat deze hoogbegaafde kunstenares aan de vergetelheid is ontrukt, wat uitmondde in een allereerste solotentoonstelling van Wautiers werk in het MAS tijdens het Antwerpse Barokjaar 2018.
In 1652 schildert Wautier twee bloemguirlandes, die qua onderwerp uniek zijn binnen haar oeuvre. De Bloemguirlande opgehangen tussen twee dierenschedels is behalve van een opvallende verfijning en frisheid, ook een vanitas. Hoe fraai en feestelijk zo’n guirlande er ook uitziet, de schedels en de hier en daar al verlepte bloemen maken maar al te duidelijk dat het leven vergankelijk is.
Maria van Oosterwijck, Bloemen in een versierde vaas (ca. 1670), Mauritshuis, Den Haag
Maria van Oosterwijck (Nootdorp 1630 – Uitdam 1693) is aanvankelijk in de leer bij Jan Davidz de Heem, en later bij Willem van Aelst, met wie ze jarenlang blijft samenwerken. In haar boeketten combineert zij zeldzame en kostbare bloemen uit verschillende seizoenen, die ze met minutieuze precisie afbeeldt, en waarvoor ze de nodige voorstudies in de hortus botanicus verricht. Haar bloemstillevens hebben een sterk moralistische en religieuze symboliek. In haar Bloemen in een versierde vaas (1670) zijn de bloemen geschikt in een met een ‘kinderbacchanaal’ gedecoreerde ivoren bokaal. Ernaast staat een klassiek beeldje, waarschijnlijk de zinnelijke liefdesgodin Venus, die naar boven kijkt: bovenin het boeket buigen een zonnebloem en een papaver zich naar elkaar toe. De zonnebloem, die met zijn gezicht de zon volgt, staat in de zeventiende eeuw symbool voor de gelovige die God volgt, maar de papaver wordt geassocieerd met het donker en de nacht.
Maria van Oosterwijck heeft een dienstmeisje in huis, dat haar ook assisteert in haar atelier. Deze jonge vrouw blijkt een zodanig talent te vertonen, dat Maria haar gaat onderwijzen in de kunst van het schilderen. Geertje Wyntgens (1636-1712) ontwikkelt zich vervolgens tot een zelfstandige en succesvolle bloemschilder. Constantijn Huygens schrijft over Geertje dat zij ’vaatdoek en bezem’ achterlaat en leert ‘Oosterwijcken’. De invloed van Geertje’s leermeesteres is duidelijk, getuige de zonnebloem.
Geertje Wyntges (1636-1712), Bloemstilleven (ca. 1675), Fitzwilliam Museum, Cambridge
Rachel Ruysch (Den Haag 1665 – Amsterdam 1750), dochter van anatoom, zoöloog en botanicus Frederik Ruysch, is een kunstenares met een zo’n ongelooflijk talent en carrière, dat ik haar graag een eigen blog gun. Wordt vervolgd!
Bronnen o.a.:
Frances Borzello, Kijken naar onszelf. Zelfportretten van vrouwen, Alphen a/d Rijn 1998.
Els Kloek (red.), 1001 vrouwen uit de Nederlandse geschiedenis, Nijmegen 2013.
Katlijne van der Stichelen (red.), Michaelina Wautier 1604-1689. Triomf van een vergeten talent, Kontich 2018.
Katlijne van der Stichelen en Mirjam Westen (red.), Elck zijn waerom. Vrouwelijke kunstenaars in België en Nederland 1500-1950, Brugge 1999.
Ariane van Suchtelen (red.), In volle bloei, Zwolle 2022.
Paul Taylor, Bloemstillevens in de Gouden Eeuw 1600-1720, Zwolle 1995.
Wat heerlijk weer Marijke, zo veel moois en zo veel informatie! echt hoge kunst, van die kunstenaressen in die tijd, of je het nu mooi vindt of niet! Zijn dit ook niet de bloemstilleven die momenteel opgeblazen als behang aan de muren hangt?
Heb meteen maar weer mijn prachtige boek van Maria Sybilla op tafel gelegd!
Dank je!
Geweldig weer ,zo veel aandachtige observaties .verryken my .dank je wel !!!
Wat een kwaliteit en gedetailleerde observaties. Dank je wel dat je ze de eer geeft die de dames toekomt.
Met veel plezier gelezen, bekeken.
Zoveel onbekende namen!
Verheug me nu al op de blog over Rachel Ruysch!
Altijd weer heerlijk en leerzaam om te lezen. Wordt het niet tijd om een en ander in een boekvorm uit te geven?